Tolsma arrest - Zaak C-16/93
61993J0016
Arrest van het Hof (Zesde Kamer) van 3 maart 1994.
R. J. Tolsma tegen Inspecteur der Omzetbelasting Leeuwarden.
Verzoek om een prejudiciele beslissing: Gerechtshof Leeuwarden - Nederland.
BTW - Dienstverrichting onder bezwarende titel - Begrip - Ten gehore brengen van muziek op de openbare weg.
ZAAK C-16/93.
Jurisprudentie 1994 bladzijde I-0743
Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Diensten, verricht onder bezwarende titel - Begrip - Activiteit bestaande in ten gehore brengen van muziek op openbare weg, waarvoor op vrijwillige basis onbepaald geldbedrag wordt gegeven - Daarvan uitgesloten
(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 2, sub 1)
Een dienst wordt enkel "onder bezwarende titel" in de zin van artikel 2, sub 1, van
de Zesde richtlijn (77/388) betreffende harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten
inzake omzetbelasting verricht en is dus enkel belastbaar, wanneer tussen de verrichter
en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer
prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de
werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst.
Aan deze voorwaarden wordt niet voldaan ingeval van een activiteit die bestaat in het
op de openbare weg ten gehore brengen van muziek zonder dat hiervoor een vergoeding
wordt bedongen, ook al verzoekt de betrokkene om geld en ontvangt hij zekere bedragen,
waarvan de hoogte echter niet bepaald of bepaalbaar is.
In zaak C-16/93,
betreffende
een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Gerechtshof
te Leeuwarden (Nederland), in het aldaar aanhangig geding tussen
R. J. Tolsma
en
Inspecteur der Omzetbelasting te Leeuwarden,
om
een prejudiciéle beslissing over de uitlegging van artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de
harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk
stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB
1977, L 145, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld
als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, C. N. Kakouris, F. A. Schockweiler
(rapporteur), P. J. G. Kapteyn en J. L. Murray, rechters,
advocaat-generaal: C. O. Lenz
griffier: J.-G. Giraud
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
-
de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Roeder, Ministerialrat bij het
Bondsministerie van Economische zaken, en C.-D. Quassowski, Regierungsdirektor
bij hetzelfde ministerie, als gemachtigden,
- de Nederlandse regering,
vertegenwoordigd door A. Bos, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse
zaken, als gemachtigde,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen,
vertegenwoordigd door B. J. Drijber, lid van haar juridische dienst, als
gemachtigde,
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 januari 1994,
het navolgende
Arrest
1
Bij uitspraak van 8 januari 1993, ingekomen ter griffie van het Hof op 20
januari daaraanvolgend, heeft het Gerechtshof te Leeuwarden krachtens artikel
177 EEG-Verdrag twee prejudiciéle vragen gesteld over de uitlegging van artikel
2, sub 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977
betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting
- Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme
grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1; hierna: "Zesde richtlijn").
2 Deze
vragen zijn gerezen in een geding tussen Tolsma en de Inspecteur der Omzetbelasting
te Leeuwarden (hierna: "Inspecteur") naar aanleiding van een naheffing van
omzetbelasting.
3 Blijkens het dossier exploiteert Tolsma een draaiorgel,
waarmee hij in Nederland op de openbare weg muziek ten gehore brengt. Daarbij
nodigt hij voorbijgangers uit, enig kleingeld in het hen voorgehouden mansbakje
te doen; ook gebeurt het, dat hij bij woningen en winkels langsgaat met het
verzoek hem geld te geven. Hij kan echter geen aanspraak op een vergoeding
maken.
4 Voor het tijdvak 1 juli-30 september 1991 kreeg Tolsma van
de Inspecteur met betrekking tot de beschreven activiteit een naheffingsaanslag
ten bedrage van 1 805 HFL uit hoofde van de belasting over de toegevoegde
waarde (hierna: "BTW") en van 180 HFL uit hoofde van een verhoging.
5
Nadat zijn bezwaarschrift tegen deze naheffingsaanslag door de Inspecteur
was afgewezen, stelde Tolsma beroep in bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
6 Aldaar betoogde Tolsma, dat over de bedragen die hij met muziek maken
op de openbare weg ontving, geen BTW verschuldigd was, omdat de voorbijgangers
niet verplicht waren hem geld te geven, en zij het geschonken bedrag naar
eigen goeddunken bepaalden. De dienstverrichting was dus niet afhankelijk
van een tegenprestatie en viel derhalve niet onder de werkingssfeer van de
Zesde richtlijn.
7 Hiertegenover stelde de Inspecteur, dat er een rechtstreeks
verband bestond tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenprestaties
en dat Tolsma' s activiteit derhalve een dienst onder bezwarende titel in
de zin van de Zesde richtlijn was. De omstandigheid dat hij geen recht kon
doen gelden op een vooraf tussen partijen overeengekomen tegenprestatie,
zou niet ter zake doen.
8 Onder deze omstandigheden heeft het Gerechtshof te Leeuwarden het Hof de volgende prejudiciéle vragen gesteld:
"1a.
Moet een prestatie, bestaande uit het op de openbare weg ten gehore brengen
van muziek, waarvoor geen vergoeding wordt bedongen doch waarvoor wel een
vergoeding wordt ontvangen, als een dienst onder bezwarende titel in de zin
van artikel 2 van de Zesde richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen
der Lid-Staten inzake omzetbelasting worden aangemerkt?
9 Met het oog
op de beantwoording van deze vragen zij eraan herinnerd, dat artikel 2 van
de Zesde richtlijn het volgende bepaalt:
"Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen:
1.
de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een
als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht;
(...)."
10 Voor de uitlegging van de term "diensten welke onder
bezwarende titel worden verricht" moet deze bepaling in haar context worden
bezien en rekening worden gehouden zowel met de overige bepalingen van de
Zesde richtlijn als met de rechtspraak van het Hof, daaronder begrepen die
betreffende de Tweede richtlijn (67/228/EEG) van de Raad van 11 april 1967
betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting
- Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van
belasting over de toegevoegde waarde (PB 1967, blz. 1303; hierna: "Tweede
richtlijn"), die dezelfde strekking had als de Zesde richtlijn, die ervoor
in de plaats is gekomen.
11 In de eerste plaats dient dan te worden gewezen op artikel 11 A, lid 1, van de Zesde richtlijn, luidende:
"De maatstaf van heffing is:
a)
voor andere goederenleveringen en diensten dan hierna bedoeld sub b), c)
en d): alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen
als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper,
van de ontvanger of van een derde (...)."
12 In de tweede plaats moet
worden vastgesteld, dat met betrekking tot de term "diensten welke onder
bezwarende titel worden verricht" in artikel 2, sub a, van de Tweede richtlijn,
waarvan de bewoordingen overeenkomen met die van artikel 2, sub 1, van de
Zesde richtlijn, het Hof reeds heeft geoordeeld, dat belastbare handelingen
in het kader van het BTW-stelsel het bestaan onderstellen van een transactie
tussen partijen waarbij een prijs of tegenwaarde is bedongen. Het Hof leidde
hieruit af, dat wanneer iemands werkzaamheden uitsluitend bestaan in het
verschaffen van prestaties zonder directe tegenprestatie, een belastinggrondslag
ontbreekt en deze prestaties dus niet aan de BTW zijn onderworpen (zie arrest
van 1 april 1982, zaak 89/81, Hong-Kong Trade, Jurispr. 1982, blz. 1277,
r.o. 9 en 10).
13 In zijn arresten van 5 februari 1981 (zaak 154/80,
Cooeperatieve Aardappelenbewaarplaats, Jurispr. 1981, blz. 445, r.o. 12)
en 23 november 1988 (zaak 230/87, Naturally Yours Cosmetics, Jurispr. 1988,
blz. 6365, r.o. 11) preciseerde het Hof, dat de belastinggrondslag voor een
dienstverrichting bestaat in al hetgeen als tegenprestatie voor die dienst
wordt ontvangen, en dat een dienstverrichting dus enkel belastbaar is wanneer
er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen
tegenprestatie (zie ook arrest van 8 maart 1988, zaak 102/86, Apple and Pear
Development Council, Jurispr. 1988, blz. 1443, r.o. 11 en 12).
14 Uit
het voorgaande volgt, dat een dienst enkel "onder bezwarende titel" in de
zin van artikel 2 van de Zesde richtlijn wordt verricht en dus enkel belastbaar
is, wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking
bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de
dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor
de aan de ontvanger verleende dienst.
15 In een geval als het onderhavige wordt aan deze voorwaarden echter niet voldaan.
16
Wanneer iemand muziek ten gehore brengt op de openbare weg en daarvoor enig
kleingeld van voorbijgangers ontvangt, kunnen deze ontvangsten niet worden
geacht de tegenprestatie te zijn voor een aan die voorbijgangers verleende
dienst.
17 Immers, in de eerste plaats is er geen sprake van een overeenkomst
tussen partijen, want de voorbijgangers geven vrijwillig geld en bepalen
het bedrag naar eigen goeddunken. In de tweede plaats bestaat er geen enkel
noodzakelijk verband tussen de muzikale verrichting en de betaling. De voorbijgangers
hebben niet gevraagd om muziek voor hen te maken, en bovendien hangt hun
betaling niet af van de muzikale prestatie, maar van persoonlijke motieven,
waarbij ook sympathie een rol kan spelen. Sommigen doen namelijk een soms
betrekkelijk hoog bedrag in het mansbakje van de draaiorgelman zonder stil
te blijven staan, anderen blijven geruime tijd naar de muziek luisteren zonder
ook maar iets te geven.
18 In tegenstelling tot wat de Duitse en de
Nederlandse regering verdedigen, is ook het feit dat de draaiorgelman op
de openbare weg muziek ten gehore brengt met het doel geld op te halen, en
dat hij ook daadwerkelijk bepaalde bedragen ontvangt, niet van belang voor
de vraag of de betrokken activiteit als een dienst onder bezwarende titel
in de zin van de Zesde richtlijn kan worden aangemerkt.
19 Aan deze
uitlegging wordt niet afgedaan door de omstandigheid, dat een muzikant als
verzoeker in het hoofdgeding om geld vraagt en inderdaad mag verwachten bepaalde
bedragen te ontvangen doordat hij op de openbare weg muziek ten gehore brengt.
Deze bedragen worden immers volstrekt vrijwillig en willekeurig gegeven,
terwijl de hoogte ervan in de praktijk onmogelijk is vast te stellen.
20
Gelet op het voorgaande moet op de vragen van het Gerechtshof te Leeuwarden
worden geantwoord, dat artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn aldus moet
worden uitgelegd, dat de term "diensten onder bezwarende titel" in deze bepaling
niet ziet op de activiteit bestaande in het op de openbare weg ten gehore
brengen van muziek zonder dat hiervoor een vergoeding wordt bedongen, ook
al verzoekt de betrokkene om geld en ontvangt hij zekere bedragen, waarvan
de hoogte echter niet bepaald of bepaalbaar is.
Kosten
21 De kosten door de Duitse en de
Nederlandse regering en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen
wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor
vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding
is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale
rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak
doende op de door het Gerechtshof te Leeuwarden bij uitspraak van 8 januari
1993 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Artikel 2, sub 1, van de
Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie
van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk
stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet
aldus worden uitgelegd, dat de term "diensten onder bezwarende titel" in
deze bepaling niet ziet op de activiteit bestaande in het op de openbare
weg ten gehore brengen van muziek zonder dat hiervoor een vergoeding wordt
bedongen, ook al verzoekt de betrokkene om geld en ontvangt hij zekere bedragen,
waarvan de hoogte echter niet bepaald of bepaalbaar is.
© European Communities, 2001 All rights reserved
|